Tuinbonen
Zaaikoorts. Het groen uit de grond kijken. Geduld, geduld, het moet nog groeien allemaal. Er is al veel pril groen, maar ik kan zo hunkeren naar tuinbonen. Zo van de plant in de pan en dan in de mond. In de tussentijd maken we een boek. Eén van de meest lastige dingen is het uitzoeken: wat gaat er in en wat niet. Je maakt geen encyclopedie, maar een fijn boek. Schiften dus. Recepten vallen af. Soms is dat jammer. Zeker als je dol op tuinbonen bent. Zo zit ik hier nu met Aaltje op schoot, editie van 1828. En natuurlijk met mijn neus in de groente. Tuinbonen kook je in fris regenwater met een handje zout. Beetgaar. En dan smoren met peterselie en bonenkruid en de jeu van gerookt spek en een klontje boter. Dat rookspek snijd je bij het opdissen in plakken en leg je bij de bonen op de schotel. Eenvoudig en doeltreffend. Het kan natuurlijk ook zonder het vlees. Doe je er alleen boter bij.
Van Aaltje mogen we de piepjonge tuinbonen ook met schil en al bereiden. Je snijdt ze dan schuin, als snijbonen, maar wat groter, soort ruiten. Verder doe je hetzelfde als hierboven. Recept heeft het boek niet gehaald. Dus mag het hier. Kunnen we ons vast verkneukelen.
Het bonenschilderij (een paar eeuwen ouder dan Aaltje) gebruik ik al jaren, maar ik heb nog nooit zulke lekkere bonen op een schotel zien liggen. Boerentenenbonen. In deze fase niet meer in de peul te eten. Op het randje van dubbeldoppen.