Wilde en niet zo wilde appeltjes
Er zijn hier nogal wat vergeten boomgaarden in de omgeving, met prachtige oude appelrassen. Sommige appels zijn niet meer zo courant. Van die heel erg wangen tergende zure renetten bijvoorbeeld. Maar er zijn ook kleine rode frisse knapperige appeltjes. En sommige boeren hebben nog Dijkmans Zoet. Vroeger hadden we voor al die appels verschillende toepassingen. We lijken dat wat te zijn vergeten. Moesappelen, kookappelen (blijven heel), vroege en late handappelen, bewaarappelen. Dat hangt een beetje af van de hoeveelheid vaste stof.
Echte wilde appeltjes – ik groef ooit een klokhuis op in de Alblasserwaard – werden wel gegeten, maar zijn niet zo maar om af te happen. Als kookappel zijn ze beter geschikt. Vermoedelijk ligt de oorsprong van onze kweekappels ergens in Centraal AziĆ«. De kweekappel kwam met de Romeinen naar ons land – zoals veel lekkere dingen. Tacitus schrijft al dat de Germanen er geen ordentelijke boomgaarden op na hielden, maar dat er her en der fruitbomen stonden. Ja, dat heb je met wilde planten, die kiezen zelf een plaatsje. De kweekappels burgerden snel in en omdat er al wilde appels bekend werden namen de Germanen niet de Romeinse naam pomum over (denk Frans: pommes) of malum (wat de Romeinen leenden van de Grieken). Hier noemden ze de vrucht gewoon ‘appitz’. Dat gaat vermoedelijk terug op het Indo-Europees en wil zoveel zeggen als ‘sappig’.
Middeleeuws Duits receptje dus! Maar wat bedoelt de schrijver? Lees maar even mee. Het is een soort kruising tussen een pannenkoek en een omelet. Wij zouden er nog appelstroop of perenstroop bij serveren.
Een smakelijk gerechtje
Maak een dun beslag van eieren en melk en doe er broodkruim bij om het dik te maken. Schil zure appelen en rasp die grof en roer die er door. Neem een lepel en vul die met deeg en braad die in spekvet of boter als het een vastendag is en dis het op.