Vinken
Vroeger aten we de hele rode lijst aan vogeltjes. Pas aan het eind van de 19e eeuw gaan we het een beetje jammer vinden dat de ortolanen zijn opgegeten. Op schilderijen uit de 17e eeuw zie je in de keuken zo’n trosje zangvogeltjes hangen. Allerlei soorten vinken, mezen, groenlingen,leeuweriken, en de iets grotere merels, lijsters, of kramsvogels. We moeten er nu niet aan denken, dat al die lieve gevederde vriendjes vroeger ons maal verrijkten. Gewoon aan een spitje roosteren, of met spek fruiten en laten stoven met kappertjes, citroenschil en groene kruiden, of in de pastei, maar dan gaat er zoals gewoonlijk nog veel meer vlees bij.
Die kleine vogeltjes ving je met klapnetten, lijmstok, of met een vinkentouw. De levenden gingen gezellig in een kooitje om daar een beetje tot vermaak van de mensheid te zingen. De meeste vogels gingen echter gewoon in de pot. In de 18e eeuw ging dat vangen op de vinkenbaan met honderden tegelijk. Dag na dag. Het liefst in de ochtend gevangen, want dan waren ze molliger omdat ze nog niet zoveel gevlogen zouden hebben, meent een bron uit de 18e eeuw.
Geen recept hiervoor natuurlijk. We doen er niet meer aan. Nou ja, aan kweekkwartels en soms aan houtduif, patrijs, of fazant van de jacht. Maar we voederen de kleine vogels in de winter omdat we ze graag in en om het huis zien. Dit verhaal is een aanloopje naar de opkomst van de blinde vink. Geen vogel bij te bekennen.