Streetfood, toen en nu.
Londen, de 12e eeuw, administrateur en klerk William fitz Stephen schrijft over ‘zijn’ stad. Hij schrijft over de prachtige tuinen met bomen naast de huizen in de voorsteden. En over het schone bronwater dat in het noorden van de stad te vinden is. Over de markt, waar Franse wijn te koop is, naast specerijen, goud, edelstenen en bont. En over een bijzonder fenomeen: streetfood.
‘Langs de rivier, tussen de schepen, waar je wijn kunt kopen, en waar je de opslagruimte voor wijn vindt, is een openbare eetgelegenheid. Iedere dag, kun je hier geroosterd of gekookt voedsel krijgen. De seizoenen bepalen wat er te eten valt. Grote en kleine vissen, grote of kleine stukken vlees, groot of klein gevogelte, afhankelijk van wat je kunt betalen. Ongeacht hoe groot de toeloop van soldaten of reizigers, en ongeacht het tijdstip, niemand hoeft met een lege maag op pad. Wie van exquise hapjes houdt kan zich te goed doen aan gans, of houtsnip, of parelhoen. Het is niet moeilijk om iets van je gading te vinden, want alle lekkernijen worden voor je neus uitgestald. Zo’n publieke eetkraam draagt echt bij aan de welvaart van de stad.’
Helaas, meer weten we niet over deze eettent, een plaatje is er niet. We moeten onze verbeelding laten spreken. Maar ik krijg er een beetje het gevoel bij van de lekkere eetkraampjes op de Pure Markt, of de Sonsbeekmarkt. Voor elk wat wils, net waar je trek in hebt en hoe de beurs gevuld is. Koesteren. Méér zou ik zelfs willen roepen. En dan vooral: meer variatie. De haringkraam is er nog, de oesterman is er weer, maar waar is het mosselvrouwtje?