Regenwater, kruisbessen en kip
Nu durf ik er wel over te beginnen. Zo’n vierhonderd jaar geleden waren we dol blij geweest met regenwater. We hadden het opgevangen en in flessen gedaan, goed afgesloten en in de kelder koel weggezet. Want schoon water was bijzonder en nuttig. Zeker wanneer je geen goede bron in de buurt had. Je gebruikte het bijvoorbeeld om ontstoken ogen mee te reinigen, maar natuurlijk ook in de keuken voor allerhande gerechten, of een koel drankje op de warme zomerdagen. En wij maar schelden op ons regenwater. Nu is dat sinds de industriële revolutie ook niet meer zo schoon als in de eeuwen daarvoor.
Met het regenwater maakte je ook allerhande huismiddeltjes, zoals frambozenbladwater, of aardbeienbladwater. Het fruit zelf werd natuurlijk direct opgegeten, of ingemaakt voor de wintermaanden. Neem nu de kruisbes. In het tijdperk van Elizabeth I populair als sausje bij vlees en gevogelte. Hier een recept van Lady Elinor Fettiplace, uit – pakweg – 1604. Ik hertaal even:
Kip met een kruidige saus
Neem een volle hand peterselie, en evenveel kruisbessen, wat tijm en maak het allemaal fijn. Neem een of twee blaadjes foelie en doe dit allemaal in een pan met dikke bodem. Voeg wat zout en peper toe en twee glazen witte wijn, wat van de kippenbouillon, en een stukje boter. Laat dit een half uur koken. Kook de kip gaar en als deze gaar is dan doe je er bovenstaande saus bij. Je kunt er nog wat suiker over strooien.
Hoe zouden we dat nu doen? De kip met de foelie en wat peperkorrels gaar koken. Ik zou er zelfs nog een uitje bij doen en een wortel en een stengel bleekselderij. De saus zou ik net zo maken als hierboven, maar dan zonder de foelie, want die zit al in de bouillon. Wat zou ik nog meer doen? Ik zou de groene kruiden en kruisbessen even licht fruiten in wat olijfolie vóór deze te blussen met een glas witte wijn en een glas bouillon. En ik zou de suiker vergeten. Typisch zo’n Renaissance-mode waar we nu ‘nee dank je’ tegen zouden zeggen.