Pimpernel
Een favoriet kruid hier is de pimpernel. Eigenlijk een beetje een vergeten toekruid, maar in oude kookboeken kom je het wel tegen. Het heeft een bittertje, en die smaak zijn we in de loop der eeuwen minder gaan waarderen. In Frankrijk kom ik het in restaurants wel regelmatig tegen, bijvoorbeeld toegevoegd aan op de huid gebakken snoekbaars. Of de losse blaadjes gestrooid over een soepje. Heerlijk allemaal. Dit is de kleine pimpernel, in Limburg groeit de grootbladige nog in het wild. Beschermd, net als de daslook, dus plukken mag niet. Tien kilometer verderop over de grens wel. Zo gaat dat in het leven. Eenvoudigweg in je tuin of op je balkon een eigen plant en je hebt van niemand last. Deze pimpernel heeft uitstekend de late wintervorst overleefd onder een noppendekentje en een fleece deken. Niet al te dicht afgesloten, maar zo dat de vorst buiten bleef.
Pimpernel heet officieel Sanguisorba, je hebt dus de minor, deze kleine en de major, de grote. Vlinders zijn er dol op, dus ook al is het niet zo goed voor de oogst van de blaadjes, een paar bloemen zijn welkom in de tuin.
Zoals de officiƫle naam al aangeeft, heeft de plant iets met bloed te maken (sanguis = bloed). De plant bevat namelijk verschillende looistoffen en men dacht vroeger dat deze bloedstelpend werkten. Het verhaal wil zelfs dat in de Middeleeuwen soldaten er kruidenwijn mee maakten en ervan dronken in de hoop dat ze het een beetje droog hielden bij het vechten.
De blaadjes gaan dus als smaakmaker van oudsher in de salade. Neem dan het jonge blad. Dat smaakt wat nootachtig of zelfs naar komkommer. Ouder blad heeft iets te veel van dat bittertje.