Over oude erwtjes
De oudste vondsten van erwtjes zijn gedaan in de nederzettingen in het Nabije Oosten. Ze dateren uit de tweede helft van de 8ste en de 7e millennium vóór onze jaartelling. Via Griekenland, de Balkan en Hongarije is de teelt van erwten onze kant op gewandeld, hand in hand met de oudste granen. Erwten hoorden tot het stapelvoedsel van de Bandkeramische boeren, die uiteindelijk ook in Limburg neerstreken. De erwt kwam, zag en overwon. Verkoolde erwten zijn aan een Romeinse burger meegegeven in het Duitse Neuss aan het eind van de 2e eeuw van onze jaartelling. In het Romeinse Maastricht zitten erwtjes gezellig met linzen, paardenbonen, gerst, rogge, gierst, broodtarwe, hazelnoten en sleedoorn in een bodemmonster genomen tijdens de opgraving van het Pandhof.
De zegetocht van de erwt in de geschiedenis zet zich onverminderd door in de Karolingische tijd, vergezeld van andere peulvruchten: linze en tuinboon. Peulvruchten bleven een belangrijke eiwitbron. Of het in het Karolingische handboek Capitulare de Villis om de pisum sativum gaat is niet helemaal duidelijk, er wordt gesproken over pisi Maurisci en dat klinkt naar Moorse erwtjes.
Moorse erwten worden nog in de 19e eeuw geteeld in Frankrijk, in het Latijn heten ze Vicia narbonensis. Maar ook bestaat de mogelijkheid dat het om kapucijners of grauwe erwten gaat met een donker huidje, die ook ‘mauriscos’ heten. Altijd zo verwarrend.
Wat deden ze vroeger met de erwtjes, behalve opeten? Als diervoeder gebruiken. Of als medicijn: tot erwtenmeel gemalen en met wijn vermengd en dan op wonden gesmeerd. Of op puistjes en schurftige plekken. Erwtensoep is van oudsher een grafmaal. Maar dat zijn we gelukkig vergeten.
Op het plaatje: de Vicia Narbonensis