Koks-verdriet
Ik kwam een prachtig kookgedicht tegen van Jacobus Moons (1639-1721) Hier mijn hertaling:
De Kok spreekt:
Ik heb mijn ambacht goed geleerd
Aan ‘t prinselijk hof verkeerd
zo dat ik nu goed koken kan
zelfs af en toe voor honderd man;
Want op z’n Engels, of z’n Spaans
Op z’n Frans en Italiaans
Maak ik sauzen zuur of zoet
waarbij je je vingers aflikken moet.
Alles wat ik kook is delicaat:
Gebakken, gekookt of gebraad.
Toch hoor ik – tot mijn grote spijt –
Geregeld onterecht verwijt
Maar ik trek het me niet aan
Want zo zal het altijd gaan:
Dus:
Dit is te flauw, dat te zout
Dit te warm, dat te koud
Dit te nat, dat te droog,
dit te laag, dat te hoog,
dit te slecht, dat te goed,
Dit te zuur, dat te zoet,
Dit te mals, dat te hard,
Dit te wit, dat te zwart,
Dit te groot, dat te klein,
Dit te vuil, dat te rein,
Dit te spits, dat te bot,
Dit te rijp, dat te rot,
Dit te fris, dat te flauw
Dit te traag, dat te gauw,
Dit te mager, dat te vet,
Dit te smerig, dat te net,
Dit te kwistig, dat te kaal,
Dit te mollig, dat te schraal,
Zo gaat dat vrienden, met de Kok in ‘t leven
Wat hij ook doet, ‘t zal klachten geven.
Hoe vlug hij is, laat hij het eten slagen
Altijd is er wat te klagen.
Toon mij maar eens, wie koken kan,
Een maal dat bevalt aan alleman!