Goudsbloemen voor de boter
Voor een plaatsje in de Oranje Toetjes kwamen ze niet in aanmerking, de goudsbloemen. Er is niet direct een verband te leggen. Maar verder mogen de Goutbloemen, Goudtbloemen, of Calendula niet aan de oranje-aandacht ontsnappen. In het Engels heten ze Marigold, een samenvoeging – zo wil het verhaal – uit de maagd Maria en de gouden kleur (toen het woord oranje er nog niet echt bestond). De plant is inheems in Europa en belandt – zoals al het groen – in de medicijnkast en daarnaast ook op tafel. Vanaf de 12de eeuw is het duidelijk dat de goudsbloem ook in de kruidentuin wordt gezaaid en gebruikt om (brand)wonden, wratten en buikklachten te behandelen. Dodoens roemt de geneeskrachtige eigenschappen ervan bij tandzweer, ontstoken ogen en het bevorderen van menstruatie en nageboorte. Maar daarmee staat de plant nog niet op tafel. Het ligt voor de hand dat Lady Elinor Fettiplace ze rond 1600 in haar salades en gelei verwerkte, ze heeft het over ‘all sorts of Flow’res’ en haar moestuin zal zeker plaats hebben geboden aan de goudsbloem.
De Nederlandtsen Hovenier noemt Gouts-bloemen, die worden gezaaid aan eht begin van maar, en er zijn verschillende soorten van, zowel grote dubbele met kinderen, heel gele, bonte, enkele, die de Boeren gebruiken om Boter te verven.
De Verstandige Hovenier – eveneens onderdeel van het Vermakelijk Land-leven (1667), zegt dat het een gemakkelijk te kweken plant is, omdat als je eenmaal gezaaid hebt de plant na het zaad schieten zichzelf voortplant. De bloemen gebruik je voor gelei en azijn, die vooral ten tijde van pest heel nuttig is.
Van goudsbloemblaadjes kunt je thee zetten. Azijn lijkt me ook erg leuk. Dat verven van de boter laat ik maar even voor wat het is.
Het schilderij is van Rachel Ruys, uit ca 1726. In het midden een goudsbloem, enkel.