Frisdrank is een blijvertje (deel 1)
Dit is deel 1 van een serie over de geschiedenis van frisdrank. Deel 2 vindt u hier, deel 3 hier.
Wat we drinken kun je in twee groepen onderscheiden: met of zonder alcohol. Dat onderscheid is belangrijk, maar lang niet altijd vanzelfsprekend geweest.
Drinken doe je ter lessing van de dorst, om voldoende vocht tot je te nemen om gezond te blijven, om af te koelen, de keel te smeren en samen iets drinken heeft ook een belangrijke sociale functie.
Vanaf de prehistorie drinken mensen water, al dan niet veranderd in een kruidendrank of tisane, een vruchtensapje of een honingdrankje. Vaak ook met een medicinaal doel.
Zuiver water is lang niet altijd voorhanden. Zeker wanneer er sprake is van verstedelijking en industriële activiteit. Rivieren werden gebruikt om afval in te lozen. De Tiber die dwars door Rome stroomt was al in de Romeinse tijd een open riool. Zuiver drinkwater werd vanuit de bergen via aquaducten naar de stad gebracht.
Water was dus lang niet altijd zuiver. Ook putwater, bronwater of regenwater kon vervuild zijn. Of het was schaars.
Wilde men veilig drinken, dan lengde men het water aan met azijn, edik, lang niet echt werkzaam, maar men dacht dat. Beter was het om dunbier te drinken, bier met weinig alcohol. Dat dronk jong en oud van vroeg tot laat. Of men dronk wijn, dat ook werd aangelengd met het zuiverste water dat voorhanden was, of aangezuurd.
Pas vanaf de 18de eeuw wordt het drinken van bronwater bij de bron echt chic. Men ging naar de bron toe om daar een ‘gezond’ of ‘geneeskrachtig’ glaasje water te drinken in gepast gezelschap. Het was een uitje voor de elite.