Etentje in Maastricht (1)
Maastricht is natuurlijk altijd een bijzondere stad geweest. Al vanaf haar vroegste geschiedenis onderscheid de stad aan de Maas zich, het is er net iets mondainer, iets feestelijker. Er is cultuur, een park voor de natuur, gebedshuizen voor het spirituele en een uitgaanscentrum voor de spiritualia. In het park net buiten de muren staat al eeuwen een volière, waar het gevogelte wedijvert met de ‘muzyk’ die er wekelijks werd uitgevoerd. Er was een fraai popup koffiehuis waar men een drankje kon halen na de wandeling tussen de fraai aangelegde groenpartijen. Via de Onze Lieve Vrouwepoort loopt men vanuit de binnenstad het park in.
‘Dagelijks in de week wordt het park met genoegen bezocht, doch, indien ik u een raad verschuldigd ben, gij liefhebbers van de wandeling, gaat nimmer des zondags om niet door jeugdig Maastrichter kroost en dienstmaagden omvergeloopen te worden: mijdt ook zoo veel mogelijk de maandagavond, indien gij het gejoel van feestvierende en uit St. Pieter terugkeerende werklieden, die “maandag gehouden hebben”, wilt ontwijken of u zelven den walm van slechten tabak en de niet aangename bier- en jeneverdampen van eenige dronkaards wilt besparen.’ Dat lees ik in de Kus van de IJzeren Maagd van Jef Leunissen uit 1980.
Maastricht beschikte over een uitgebreide Beau Monde die het culturele en gastronomische in de stad een warm hart toedroeg. Genootschappen en gezelschappen kwamen er samen. Bezoekers van buiten verbleven in één van de vele plezierige hotels, zoals Du Casque aan het Vrijthof. Een hotel dat al in de 19de eeuw populair was. Toen heette het nog hotel Bonn, naar de eigenaar A. Bonn, die daarnaast ook een sigarenzaak bezat. Het was niet het sjiekste, maar wel het meest comfortabele hotel van de stad. In 1853 zou de prins der Nederlanden er bij zijn bezoek aan Maastricht hebben gelogeerd. Het huidige Du Casque is gebouwd in 1931 in opdracht van bierbrouwer Heineken.
Ook ik ben er in de vorige eeuw te gast geweest om een congres in het Bonnefantenmuseum te bezoeken. De sfeer van weleer kleefde aan de inrichting. De obers ouderwets zorgzaam en beleefd. Het zal er in 1951 niet heel anders zijn geweest. In dat jaar vond er in oktober een dinertje plaats, waarvan één van de disgenoten het menu bewaarde. Het is een ‘klein’ menu, dus wellicht was het een lunch.
De Crème à la Comtesse kan heel goed een gemaakt zijn van bouillon, prei, ui, bloemkool en room met de comtesse du Barry als lichtend voorbeeld.
Interessanter is het toetje, Poire à l’ Irène. Dat recept kom ik niet direct in kookboeken tegen. Er is wel ergens een perentaart die aan Irene wordt opgehangen, met chocola en room en vanille. Nu, dat past ook prima bij een peertje. Voor de taart worden peren uit glas of blik gebruikt. Ook dat lijkt me wel een restauranttoetje voor alle seizoenen, hoewel je in oktober heel goed verse peren kunt krijgen. Poire Belle Hélène was het dus nét niet, want het bijbehorende vanilleijs ontbreekt. Maar het klinkt een beetje zo.