Edouard Manet en de hele dierentuin
Het is 1870. Er is oorlog tussen Duitsland en Frankrijk. De Pruisen hebben Parijs omsingeld. Het beleg van Parijs betekent dat er geen voedsel naar de stad getransporteerd kan worden. De impressionist Edouard Manet is in de stad, zijn vrouw bevindt zich daarbuiten. Via briefjes die aan postduiven worden toevertrouwd onderhouden zij contact. Hij schrijft dat het vlees veel te duur is geworden, zelfs ezel. Als je al aan vlees kunt komen, dan is het van slechte kwaliteit. Honden, katten, ratten, ezels, paarden, het gaat allemaal in de pot. En dan nog is er niet genoeg voor iedereen. Eerst gaan de paarden er aan. Zelfs de renpaarden van Napoleon III, een cadeautje van tsaar Alexander II. Dat moet Jules Gouffé, chefkok van de Jockeyclub en befaamd kookboekauteur, aan het hart zijn gegaan. Hij zet liever een salmis des rats à la Robert op het menu.
Ook veel dieren in de dierentuin verdwijnen in de hongerige magen. Om te beginnen de antilopen, zebra’s, kangeroes, kamelen en yakken en de wolf gaan in de pot. Het geliefde olifantenkoppel Castor en Pollux, waar zomers bezoekers een ritje op mochten maken, moet er in december 1870 aan geloven. Er wordt zelfs een officieel diner van bereid van de dieren uit de Zoo des Jardin des Plantes voor de Kerst.
Het opmerkelijke is: in ieder arrondissement van Parijs is in die tijd nog een groentetuin. Groente moet er dus nog redelijk te krijgen zijn geweest. Maar daar hoor je Manet niet over.