Cantharellen
Mijn moeder was een verwoed paddenstoelenverzamelaar. In haar jeugd in Breda struinde ze door bos en hei in de omgeving van Ginneken. Je zou dus kunnen zeggen dat ik het wildplukken met de paplepel heb binnen gekregen.
Mastbos, Liesbos, de Galderse hei, heel wat vakanties brachten we daar door met wandelen in de natuur. Ik leerde over de planten, de bomen, de dieren én de paddenstoelen. Moeder herinnerde zich nog precies waar je voor wat moest zijn. Zo ook waar je echte cantharellen kon verzamelen. Op onze hurken, onder de naaldbomen oogsten we een mandje bij elkaar. ‘Niet alles plukken, altijd wat laten staan’ was het devies. Net genoeg voor een omeletje of een saus.
Zo zijn cantharellen voor mij onlosmakelijk verbonden met mijn moeder, de bossen rond Ginniken. Alleen al de geur ervan brengt dat terug. Alleen een omelet of sausje is wat eentonig. Je kunt ze tegenwoordig ook zo gemakkelijk krijgen hier op de markt. We gaan wat experimenteren in de keuken. Een deel gaat in de droogmachine voor later tijden. Gedroogd gaan ze in de paddenstoelenbouillon.
Een deel bakken we met een sjalotje beetgaar. Op toast met een laag smeerbare geitenkaas en even onder de grill een kleurtje. Is een idee.
Maar eigenlijk bevalt ons vast recept het best: met een sjalotje, knoflooksprieten en peterselie uit de tuin en een ietsiepietse geraspte pecorino een flinke draai penjapeper en wat losgeklopte eitjes in de pan. Omelet of roerei, net zoals het uitkomt. Met knapperig stokbrood erbij. Wat wil een mens nog meer?