Boon!
De Peulenparade marcheert maar voort en steeds meer mensen haken aan. Kranten doen verslag. Bloggistan staat bol. En hier doen we natuurlijk gewoon mee.
Maar waar komt eigenlijk het woord peul vandaan? En waarom heet een boon boon? We duiken het de dikke boeken maar weer eens in. Peulen, bonenpeulen, gepeulde erwten, polen, als werkwoord slaat het op het pellen, het doppen van de peulvruchten. Maar ‘peulen’ kan ook betekenen dat er in de peul vruchten beginnen te zetten: boontjes, linzen, erwten.
Voorlopers: peule, pôle, puele, met als betekenis bolster, huls.
Peulen als peulbonen zijn de doppeulen die je eet in tegenstelling tot bijvoorbeeld snijbonen of prinsessenbonen die je met peul en al eet. En erwten kunnen ver genoeg ‘gepeuld’ zijn om te kunnen oogsten en eten.
Peulen komt dan van pellen, het uit de bolster of huls halen. In buitenlanden hebben ze andere namen: mangetout (je eet de hele peul in het Frans, bijvoorbeeld)
En boon? Boon, boone, bone, het Skandinavische zusje baun, of het Franse zusje bôna, het Duitse zusje bohne, en de Engelse (of liever Angelsaksische) familie béan. Het zou allemaal terug gaan op het germaans, Bauno, of zelfs een pre-Latijnse vorm babo of babno. En er zijn zelfs geleerden geweest die meenden dat dit dan weer verwant was aan woorden met Indo-Europese roots, zoals bheu, opzwellen. Ach ja, zo’n tijdmachine zou leuk zijn, alleen al daarom. Terug naar de tijd dat de mensen dit gewoon wisten en gebruikten.
In de groentenkraam van van Valkenborch bonen gedopt, bonen in de peul, een hele peulenparade op één schilderij. Ja, er ligt nog meer groente, ook interessant.