Boekweit en beukennootjes
Dinsdag was ik met Mariëlla van de Wijnkronieken in het Limburgse Baarlo, met al die leuke kastelen. We picknickten aan de voet van de oude waterburcht en spraken met twee leden van de Historische Vereniging. Het ging eigenlijk over wijn, maar zoals dat gaat, er komt meer over tafel. Zoals de boekweit die er vroeger verbouwd werd. Arme zandgrond, zo hoog op het plateau, richting Peel. Boekweit heeft niet veel nodig. Maar waarom noemen we deze Fagopyrum esculentum nou boekweit? En wanneer komt het voor het eerst in onze taal voor? Dat ‘weit’ kun je vergelijken met het Engelse ‘wheat’, al is het geen familie van de granen, maar van de zuring. Het ‘boek’ slaat op beuk. Beukennootjes en boekweitkorrels hebben een beetje dezelfde vorm. We kennen boekweit ook als Saraceens graan (in het Frans heet het sarasin). Ergens loopt een taalgrens en misschien kwam de boekweit wel via het noorden en oosten naar ons land en het Saraceens graan via de Middellandse zee, misschien wel in het kielzog van de kruisvaarders en vandaar die opleving in en na de 14e eeuw. Maar dat is taalkundig. De boeren zaaiden hier al boekweit sinds de prehistorie.
Boekweit wordt aanvankelijk in Zuid Oost Azië gedomesticeerd, zo’n 6000 jaar voor onze jaartelling. Vandaar komt het gewas naar Midden Azië, Tibet, het Midden Oosten en zo door naar Europa. In de nieuwe steentijd vinden we de eerste boekweit in de Balkan, in de ijzertijd ook in ons land. Zo in de loop van de 14e eeuw beginnen de
Europeanen het gewas grootschalig te verbouwen. En met succes. Rond 1390 -1400 worden in de Kempen akkers ingezaaid. In 1440 vind je vermeldingen van boekweit in de cijnsboeken, zeg maar de financiële administraties.
In Dordrecht komt boecweyt in 1479 voor in een opsomming, met tarwe, erwten, spelt, gerst, raapzaad, bonen en haver. In 1514 vinden we in de administratie van Holland gerst, erwten, bonen, bouckwijt en mosterdzaad. (Behalve boekweit hertaal ik de boel een beetje).
En wat deden we met de beukennootjes? Chomel zegt in 1768: de vruchten van de beuken zijn zoet van smaak en dienen tot mesting van de varkens die er heel vet van kunnen worden. Men kan uit de beukennootjes ook een olie persen die zeer zoet is en waarvan de gewone mensen in Duitsland gebruik maken, niet alleen om lampen van te laten branden, maar ook tot bereiding van spijzen.