Navigation Menu+

Beetje Broodbeleg

22 februari 2015 door in Blogger |

Zaterdagmorgen was ik te gast bij Grandcafé Kranenbarg
van Radio 2. Naar aanleiding van het overlijden van de uitvinder van nutella
spraken Bert Kranenbarg en ik over ons broodbeleg. Hier een samenvatting van
onze bevindingen, die lang niet allemaal de uitzending haalden.

Brood en boter zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden
in onze geschiedenis.  Boter of reuzel maakt soms wat uitgedroogd
brood eetbaar. En wat is er nu lekkerder dan vers brood met wat boter erop?
Stroop, honing en gelei vervullen een vergelijkbare rol als ‘glijmiddel’. 
Waarmee versieren we zoal ons brood, afgezien van de
boter (over margarine hebben we nadrukkelijk niet gesproken, dat is een heel
ander verhaal)?
Een paar categorieën:
Hartig en zoet.
Smeerbaar, strooibaar, legbaar of drapeerbaar
Hartig legbaar: kaas, vlees, visconserven, gebakken ei
Hartig smeerbaar: marmite, sandwichspread, leverworst,
smeerkaas etc.
Zoet smeerbaar: 
stroop, jam/gelei/confiture, pindakaas, chocopasta, bebogena, nutella,
Zoet strooibaar: gestampte muisjes, gekleurde muisjes =
hagelslag, vruchtenhagel, chocoladevlokken, chocoladehagel en latere varianten.
Legbaar: kokosbrood
Voedingsmiddelenindustrie: toename aan suikerwaren door
opkomst suikerproductie, eerst rietsuiker in de 18de eeuw, daarna
bietsuiker in de 19de eeuw.
Naast boter en kaas zijn stroop en honing de oudste
broodbelegjes. Die hebben misschien wel net zo’n lange geschiedenis als het
brood zelf.
Maar waar het natuurlijk om gaat: het ontbijt als
broodmaaltijd, zoals we dat nú nog kennen. Met een stuk kaas onder een
kaasstolp en met een kaasschaaf erbij. Een eitje onder een mutsje in een dopje,
misschien wat vleeswaren, een potje jam en honing, een bus met strooisel van
het een of ander, en dan een theemuts waaronder een pot met bruine vrij
smakeloze of juist bittere thee. Dat ontbijt is ergens in de loop van de 20ste
eeuw ‘normaal’ geworden. Misschien zelfs nog een kommetje pap erbij.
Er is nog een verschil. Van oudsher werd op het
platteland brij of pap gegeten bij het ontbijt, in de stad juist brood.
Eigenlijk is ons strooibroodbeleg nog niet zo oud.
Hagelslag zou dateren uit 1919, en in dit geval noemen we dat de witte broze
suikerkorrels met een anijssmaakje. Venz was de uitvinder maar kreeg al snel
een stevige concurrent in De Ruijter, die vanaf 1928 anijshagel en
vruchtenhagel op de markt bracht. Chocoladehagel en vlokken volgen in de jaren
dertig.  
Pas enkele
jaren later werd de eerste hagelslag van chocolade gemaakt. Het verhaal gaat
dat een vijfjarig jongetje meerdere brieven had gestuurd naar chocoladefabriek
Venz, met de vraag of zij ook chocolade als broodbeleg konden gaan maken.
Uiteindelijk bracht Venz in 1936 chocoladekorrels op de markt onder de naam chocoladehagel,
omdat de naam hagelslag al gepatenteerd was door Venco.
Wat betreft zoet legbaar is er het onsmakelijke
kokosbrood, waarschijnlijk ergens in de jaren vijftig ontstaan. Kokos
samengeplakt met gelatine en gezoet en meestal gekleurd met een onmogelijk roze
kleurstofje. De enige te pruimen versie is wit met rozijnen, in mijn opinie.
Over smeerbaar hebben we het nog wel eens. Eerst kwamen
de honing en de stroop, dan volgt de gelei en de jam, en in 1893 komt in
Amerika de pindakaas op tafel. Een bijproduct van de pindaolie en uitgevonden
in een tijd dat er te veel pinda’s werden geoogst. Eigenlijk alleen te pruimen
met komkommer en sambal. Hoewel ze er in Amerika liever jam en banaan bij doen.
Dan toch maar liever gewoon goed vers brood met boter.
En verder niets. En al zeker geen kaas, want zoals overgrootmoeder Smit zei:
‘Zuivel op zuivel, dat haal’ je de duivel.’

Tags: , , ,